De gebouwen van morgen staan er al
Het is onverklaarbaar dat we nog gebouwen slopen. En misschien zelfs dat er nog nieuw gebouwd wordt, als je bedenkt hoeveel grondstoffen, brandstoffen en CO2-uitstoot besloten ligt in alle gebouwen die er al zijn. Op een historisch moment waarop planetaire grenzen vrijwel zijn bereikt, zou je verwachten dat anders met dit gedeelde erfgoed wordt omgesprongen.
Op de pof én op een goudmijn
Ruim 90 procent van alle bestaande gebouwen in Nederland is in de afgelopen eeuw (na 1925) gebouwd. Laat dat nu net de eeuw zijn waarin de hoeveelheid verbruikte fossiele energie en uitgestoten CO2 per gebouwde vierkante meter alleen maar is toegenomen, door de groeiende toepassing van beton, petrochemische isolatie- en afdichtingsmaterialen, glas en andere zwaar bewerkte niet-plantaardige materialen.
De bouwindustrie leefde de afgelopen eeuw op de pof: we hebben de uitstootruimte van een flink stuk toekomst al besteed. Het is tijd om dat krediet terug te betalen, maar we zijn niet platzak. Als we uitgaan van alle ontginning en uitstoot die bestaande gebouwen ons hebben gekost zitten we op een goudmijn.
Actieve weigering
Het wachten is op harde regelgeving die slopen onmogelijk maakt of fair pricing afdwingt. Bij fair pricing worden de daadwerkelijke ecologische en sociale kosten van bouwactiviteiten meegerekend. Behoud wordt dan, ook vanuit financieel oogpunt, de meest logische keuze.
Europese regelgeving die grote bedrijven inmiddels verplicht hun CO2-uitstoot in jaarrapportages te verwerken is een belangrijke stap richting beperkende maatregelen op uitstoot. Die zullen ook de bouwindustrie transformeren. Andere regels hebben nu al invloed, al lopen sommige gemeenten of landen duidelijk voor. Parijs stelde bijvoorbeeld biobased bouwvoorschriften op, wat de bouwindustrie doet innoveren. Of het nieuwe bouwbesluit van het gewest Brussel, dat zegt: ‘elk bestaand gebouw wordt in stand gehouden en indien nodig gerenoveerd’ en voorschrijft dat alleen onder uitzonderlijke omstandigheden nog mag worden gesloopt. Het schrijft ook voor dat nieuwe gebouwen aantoonbaar moeten kunnen worden omgebouwd; een doordacht alternatief ontwerp moet de flexibiliteit en daarmee een langere levensduur waarborgen. Of een laag BTW-tarief op renovatie, zoals in Italië al geldt en waarvoor HouseEurope! Europese regelgeving probeert af te dwingen, zou geheel andere bouwprikkels opleveren.
Toch zeggen verschillende architectenbureaus en opdrachtgevers ook zonder verplichtende regelgeving geen nieuwbouw meer te willen plegen. Lacaton&Vassal werkte in 2004 al het mantra never demolish uit. Inmiddels kondigde het Nederlandse bureau HappelCornelisseVerhoeven aan geen nieuwbouwprojecten meer aan te nemen. Het Belgische RE-ST toonde op de afgelopen IABR ‘De eerste steen van het niet-bouwen’ uit 2010, toen ze hun ambitie formuleerden om binnen het bestaande zoveel mogelijk bruikbare ruimte te realiseren. Het is belangrijk dat vooraanstaande architectenbureaus dergelijke publieke uitspraken doen. Het communiceren van actieve weigering om aan bepaalde praktijken deel te nemen helpt geldende normen en waarden verschuiven.
Onthouding van nieuwbouw lijkt nu nog een dappere keuze, maar het draagt ook gewoon bij aan de concurrentiepositie. Ambitieuze bureaus bereiden zich optimaal voor op een situatie waarin Paris Proof bouwen verplicht is of een sloopverbod geldt. Wel vraagt zo’n situatie straks om een andere beloning van architecten. Wat is je vergoeding als je bouwactiviteit voorkomt? Als het honorarium niet langer afhangt van de totale bouwsom moeten wellicht baten van behoudzucht leidend zijn, zoals bespaarde CO2-uitstoot, geschrapte bouwkosten of optimalisatie van onbenutte ruimte.
Alle gebouwen erfgoed
‘Materieel erfgoed’ is in deze nieuwe schaarste iets heel anders dan wat monumentenzorg of cultuurgeschiedenis als waardevol beschrijft. Planetaire grenzen vragen om radicaal behoud van al het gebouwde. Daarom moet het concept ‘materieel’ veel letterlijker, en dus breder, worden genomen dan de exclusieve selectie van erfgoedstudies. Alle gebouwen zijn erfgoed. Enerzijds maakt het alle bouwwerken dus uiterst kostbaar, maar het zou ons tegelijkertijd moeten bevrijden van nostalgisch conservatisme.
Precieze reconstructie of mummificering van oude gebouwen is dan niet de meest logische uitkomst. Deborah Berke betoogt onder te titel Against Preservation in The Architect’s Newspaper dat een vrijere omgang met erfgoed ervoor kan zorgen dat niet alleen gebouwen worden getransformeerd, maar architectuur ook beter aan bredere maatschappelijke transformaties kan bijdragen. Door de focus op landmarking kunnen we het alledaagse over het hoofd zien. Het gevaar is dat teveel wordt geïnvesteerd in het polijsten van een handvol oude gebouwen tot exclusieve ruimtes. Dat rijmt niet helemaal wanneer bijvoorbeeld betaalbare woningen nog voor te hoge energiekosten zorgen, of wanneer er nog veel gebouwen (half) leegstaan terwijl er duizenden woningzoekenden zijn of scholen zonder voldoende klasruimte zitten.
Levendig behoud, waarin nut en toegankelijkheid voorop staan, is wellicht logischer. De grote opgave ligt juist in de technische en sociale verduurzaming – van die miljoenen onspectaculaire gebouwen die onze levens omsluiten. Kunnen de pijlen van de architectuurwereld op het alledaagse worden gericht? Het levert misschien niet direct architectuurprijzen op en het verdienmodel moet zich nog verder ontwikkelen, maar de contouren van zo’n nieuwe praktijk beginnen zich wel af te tekenen.
Recht op reparatie
Goede zorg is beste strategie om gebouwen uit de kaken van het sloop-nieuwbouwmonster te redden. Bezuinigingen op sociale woningbouw of georkestreerd verval door vastgoedspeculatie zijn vaak de oorzaak geweest van de zogenaamd onafwendbare sloop van betekenisvolle plekken. Met het ‘Recht op Reparatie’ stelde de Europese Commissie onlangs regels in die burgers het recht geven hun consumentengoederen gemakkelijk te (laten) repareren. Een soortgelijke omgang met gebouwen zou revolutionair zijn. Het kan verval voorkomen, maar ook een heel andere manier van architectuur opleveren die gebouwen leesbaar en herstelbaar maakt. Ook kan het een minder vervreemde relatie van bewoners met hun gebouw opleveren. Biobased gebouwen hebben deze potentie: ze zitten vaker begrijpelijk in elkaar. Ook niet-specialisten (bewoners) kunnen dan gebouwelementen vervangen of bijwerken.
In het architectuurdiscours is het concept van reparatie inmiddels ook geland als vooruitstrevende handeling. Tijdschriften als The Architectural Review, Arch+ en Places Journal publiceerden in het afgelopen jaar thematische uitgaven over repair. Daarin staan onderhoud, hergebruik, en zorg voor architectuur en de bouwcultuur in brede zin centraal. De jonge organisatie Architecture of Repair vertrekt vanuit het alledaagse en toont op haar Instagramaccount zowel creatief herstel van huishoudelijke objecten en meubels als vindingrijk en onconventioneel hergebruik van gebouwen. Tijdens IABR 2024 toonde zij voorwerpen die met weelderige toevoegingen niet alleen zijn hersteld, maar getransformeerd tot unieke kunstwerken.
De beweging richting een nieuwe bouwcultuur is in volle gang en veel bouwende partijen doen al meer dan het minimum zodat ze straks goed zijn opgewarmd wanneer het wettelijk anders moet. Die regels komen eraan, ook in Nederland. Maar we hoeven er niet op te wachten. Er zijn genoeg redenen om vandaag al te laten zien welke gezonde vormen van architectuur over een jaar of tien gebruikelijk zijn.
De negen naoorlogse portiek-etageblokken in de Descartesbuurt werden gebouwd met de moderne principes van licht, lucht en ruimte. Veel van deze gebouwen in Amsterdam Nieuw-West worden gesloopt voor nieuwbouw. INBO zorgde voor een grondige renovatie en maakte de woningen weer toekomstbestendig met behoud van architectonische kwaliteit. Binnen de bestaande gebouwen van woningcorporatie Ymere voegden we zelfs 34 woningen toe op de begane grond en zolderverdiepingen.
Credits
Dit artikel is opgenomen in het INBO-magazine ‘Nieuwe toekomstwaarde.’
Tekst
Mark Minkjan, stadsgeograaf en architectuurcriticus. Hij is partner bij Loom, praktijk voor culturele transformatie. Daarnaast organiseert hij publieke gesprekken aan de Rotterdamse Academie van Bouwkunst, is hij redacteur van Failed Architecture en mede-oprichter van Platform Woonopgave.
Fotografie
Charlotte Bogaert